In het najaar van 1971 werden in de vijf Vlaamse provincies startdagen gehouden om de vernieuwde Groene Kringwerking voor te stellen. Door een weloverwogen aanbod van activiteiten, thema’s en vormingsmomenten verwierf Groene Kring van bij de start bestaansrecht. Daarbij werden vier krachtlijnen gehanteerd: blokvorming, kernvorming, informatie en vorming en actie.

Naar een eigen structuur

Voor de uitbouw van de nog onbestaande structuren spiegelde men zich aan de getrapte KLJ-structuur, al werd voor de basis niet uitgegaan van een lokale vereniging. Een gewestelijke opzet was immers interessanter vanwege het te kleine aantal (jonge) boeren. Elk gewest werd idealiter getrokken door 5 tot 10 kernleden (het bestuur), die op hun beurt provinciaal werden verenigd. Vervolgens werden provinciale leden op het nationale niveau verzameld in de Groene Kringcommissie. Daar werden de jaarprogrammatie, de syndicale acties en de inhoudelijke dossiers uitgewerkt en opgevolgd.

Vanaf het midden van de jaren 1970 werden naar het evenbeeld van moederorganisatie Boerenbond ook sectorgerichte werkgroepen opgericht (rundvee, varkens, pluimvee, fruitteelt, tuinbouw ...). Of zagen later ook thematische werkgroepen het daglicht, naargelang de landbouwactualiteit het vereiste (invoering melkquotum 1984, varkenspest 1987, Mestdecreet 1991). 

Met een eigen gelaat

Voor heel veel aspecten van de Groene Kringwerking was KLJ de eerste gesprekspartner. Maar natuurlijk werden eigen accenten gelegd. Zoals de uitgave van een apart ledenblad, Groene Krant genaamd, vanaf vanaf januari 1973. Het blad was van bij het begin hét uithangbord van de werking. De toon was duidelijk syndicalistisch, met veel aandacht voor de brede landbouwactualiteit, vorming en informatie. 

Heel belangrijk voor de profilering was de oprichting van de vzw K.L.J.-Groene Kring in december 1976. De verbinding met KLJ bleef op verschillende vlakken weliswaar formeel bestaan. Zo was de nationale leider van KLJ meteen ook de voorzitter van Groene Kring. Naar de buitenwereld toe was het nu wel eenvoudiger om op te treden als zelfstandige entiteit. 

Blokvorming

Hiermee werd bedoeld dat de jonge land- en tuinbouwers zich moesten verenigen. Door de aanwezigheid van (vele) anderen kregen ze het gevoel dat ze niet alleen stonden in hun zaak. Gewestelijke bijeenkomsten over bepaalde thema’s of in het kader van een geplande actie, maar evengoed ploegwedstrijden, studiereizen of bedrijfsbezoeken en natuurlijk dans- en feestavonden waren even zovele verbindende gelegenheden. 

In de loop der jaren nam die mobilisatiekracht van Groene Kring alleen maar toe. Dat bleek ook bij de organisatie van de provinciale (vanaf 1977) en nationale (vanaf 1979) Groene Kringdagen. Die wervingskracht manifesteerde zich evenwel niet in een hoog ledenaantal. Daarvoor was het potentieel aan kleine boeren in Vlaanderen te klein. Doorheen de jaren 1970-1980 schommelde dat aantal tussen 3000 en 3600 leden. 

Kernvorming

De basis van de Groene Kringwerking lag (en ligt nog steeds) bij de gewesten en meer bepaald bij de kern. Dat zijn de jonge boeren die op gewestelijk niveau instaan voor de opmaak van het programma, de actieplanning en de coördinatie van acties en evenementen. De begeleiding van deze gewestelijke kernen was een voortdurende bekommernis voor de provinciale en nationale verantwoordelijken. 

Die kern vormde ook de rekruteringsbasis voor Groene Kringers die op provinciaal of nationaal vlak inhoudelijk of syndicaal meer verantwoordelijkheid wilden opnemen. Heel belangrijk voor de profilering van Groene Kring waren sinds 1973 de provinciale vertegenwoordigers in de Bondsraad, het ‘parlement’ van moederorganisatie Boerenbond.

Informatie en vorming

Van bij het ontstaan van Groene Kring was de opleiding van de jonge land- en tuinbouwers een essentiële pijler. Bedrijfsovername was bijvoorbeeld een vanzelfsprekend onderwerp. Daarnaast werden in de jaren 1970 jaarlijks één of twee thema’s centraal geplaatst. In de jaren 1980 bleven die thema’s gehandhaafd, maar werd ook veel energie gestoken in de werking rond een jaarthema. 

Naar de buitenwereld toe werd veel belang gehecht in het onderbouwd formuleren van standpunten die focusten op de belangen van de jonge boer en tuinder. In feite maakte Groene Kring van inhoudelijk studiewerk gebruik om zichzelf en de thematiek van de jonge boer op de kaart te zetten. Actuele landbouwthema’s zoals het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), de ruimtelijke ordening of de opeenvolgende hervormingen van het Landbouwinvesteringsfonds (LIF) leenden zich hier zeker toe. 

Behalve de al eerder aangehaalde informatie- en studieavonden, werden jaarlijks cursussen georganiseerd. Het paradepaardje was de bedrijfsleiderscursus (B-cursus). Een heel netwerk van lesgevers werd uitgebouwd om de lessen zo bedrijfsgericht mogelijk te maken. In de eerste jaren vond er één per provincie plaats, met in totaal 100 tot 150 deelnemers. Tijdens het werkjaar 1985-1986 was dat aantal gestegen tot 24 B-cursussen, met in totaal ongeveer 600 deelnemers.

Actie

Actie was natuurlijk het meest zichtbare deel van de syndicale belangenbehartiging. Het initiatief daartoe ging uit van zowel het gewestelijke als het provinciale of het nationale niveau. Dat resulteerde bijvoorbeeld in de deelname aan betogingen, zoals deze in 1980 in Brussel en Straatsburg aan het Europees Parlement. Maar vaker werd een veeleer ludieke actie opgezet, het liefst met de nodige zichtbaarheid in het straatbeeld. De affichecampagne langs de Belgische autosnelwegen in het voorjaar van 1977 was hiervan een voorbeeld. 

Minder zichtbaar, maar wel even belangrijk, was de beleidsgerichte syndicale actie. Op dat vlak was de vertegenwoordiging in de diverse structuren van Boerenbond ontzettend belangrijk. Anderzijds nam Groene Kring ook zelfstandig het initiatief om aan de weg te timmeren. In dat verband waren de steeds beter uitgebouwde contacten met de overheidsinstanties, in het bijzonder met het kabinet en de minister van Landbouw, vanzelfsprekend belangrijk.

Lees het volledige verhaal

Vorig jaar vierde Groene Kring zijn vijftigste verjaardag. Om het jubileumjaar af te sluiten, maakte Groene Kring een boek. Daarvoor werd Bert Woestenborghs van het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) ingeschakeld. Gedurende enkele maanden dook hij in het archief van Groene Kring en ging hij in gesprek met enkele oud-Groene Kringers. Het resultaat is een prachtig boek van 102 pagina’s dat de geschiedenis en leukste anekdotes van de organisatie in de kijker zet.

Ontdek het CAG

CAG is het kenniscentrum voor het agrarisch erfgoed in Vlaanderen en Brussel. Het is erkend door de Vlaamse overheid.

CAG bestudeert de geschiedenis en het erfgoed van landbouw, voeding en landelijk leven vanaf het midden van de 18de eeuw tot en met vandaag.